Gewoon fijn samen zingen is óók cultuurbeoefening

Evert Bisschop Boele kijkt terug op bijna 8 jaar hoogleraarschap
Bijgewerkt op:
Gepubliceerd:
Deel dit artikel
Onlangs nam Evert Bisschop Boele afscheid als bijzonder hoogleraar Betekenis van cultuurparticipatie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, een door LKCA ingestelde leerstoel. Zijn aandacht ging en gaat naar alledaagse, spontane vormen van cultuurbeoefening, van zeemansliederen zingen tot paaldansen. Want daar mogen professionals en onderzoekers hun neus voor ophalen, voor mensen zijn ze waardevol.

Evert Bisschop Boele heeft zijn tweede vierjarige termijn als hoogleraar niet helemaal volgemaakt. Corona strooide roet in het eten. Door de lockdowns lukte het niet om zijn onderzoek naar instellingen die samenwerken met onverwachte partners, zoals buurtgenoten, uit te voeren. ‘Uiteindelijk bleef er te weinig tijd over om het onderzoek goed te doen. Toen zei ik tegen LKCA: het is niet fair om het af te raffelen, geef iemand anders maar de kans. Ook door privéomstandigheden kwam het me beter uit om iets eerder te stoppen.’

Wat stond je bij de start voor ogen?

‘Ik ben geïnteresseerd in wat het voor mensen betekent om aan cultuur te doen. Daarbij onderzoek ik bij voorkeur vormen van cultuurbeoefening die onder de radar blijven, die de cultuursector niet zo serieus neemt. Bijvoorbeeld verhalenvertellers, deelnemers aan open podia, sacred harp koren, vrienden die samen rappen of mensen die thuis schilderijen maken. Allemaal activiteiten waarvan niemand heeft gezegd: dit moeten jullie doen. Mensen krijgen er ook geen subsidie voor, ze doen het spontaan.’

Gaat het je om de mensen die het beoefenen of om hun publiek?

‘De beoefenaars, al ben ik ook geïnteresseerd in het publiek. Ik vind het onderscheid tussen beoefenaars en publiek, tussen wat actieve en passieve cultuurparticipatie heet, nogal star en gekunsteld. Dat is vooral iets van beleidsmakers. Bij cultuureducatie heb je dat ook: cultuur maken en meemaken. Ik wil daar graag uit.’

Waarom wil je dat?

‘Als ik vanaf een afstand naar de cultuursector kijk, vind ik dat het te veel gaat om: wat professionele kunstenaars doen, is goed voor de mensen, daar worden ze beter, socialer en slimmer van. Ze moeten naar ons toe komen en wij moeten voor ze zorgen. Dat betekent dat je de ander altijd in een afhankelijke positie dwingt. Maar dat is niet wat ik zie in het dagelijks leven. Daar doen mensen gewoon hun eigen ding, ze zingen zelf of gaan zelf verhalen vertellen. En dat beschouwen we te weinig als onderdeel van de cultuursector. De wereld bekijken vanuit de professional doet onrecht aan wat heel veel mensen doen en beleven.’

De nieuwste Monitor amateurkunst hanteert wel een bredere definitie van amateurkunst. Daaronder vallen nu ook zaken als diamond painting en breien.

‘Ja, laten we dat er vooral onder rekenen. In een column voor Cultureel Kapitaal pleitte ik ervoor om ook paaldansen en wildbreien te rekenen tot cultuurbeoefening. Het kan nog veel breder. Een goed voorbeeld van hoe het ook kan, vind ik de inventaris immaterieel erfgoed. Dat is een bizarre, maar ook mooie lijst. Motorcrossen in de Achterhoek staat er bijvoorbeeld op. Is dat nou erfgoed?!, hoor je dan. Maar als mensen er moeite voor doen om op die lijst te komen, is het dat. Die openheid vind ik erg mooi. Er zit geen instantie boven die bepaalt wat wel en geen erfgoed is.’

Wildbreien | ©flickr, Carolien Coenen

Ben je zelf ook zo’n alledaagse cultuurbeoefenaar?

‘Jazeker. Ik speelde in bandjes die het daglicht van de sector niet konden verdragen. Maar ik beleefde er wel veel plezier aan en ons publiek ook. Als ik over die bandjes praatte, merkte ik dat ik daar wat verontschuldigend over deed. Want het discours is: als je aan kunst en cultuur doet, moet het wel lijken op wat professionals doen, anders ben je, in de negatieve zin van het woord, een amateur. Ik wil daar graag vanaf. Mensen moeten gewoon kunnen zeggen: ik speel in een band of zing in een koor. Punt. Het zou fijn zijn als de overheid zou zeggen: we zien dat dat belangrijk voor mensen is en dat ondersteunen we. Dat je niet alleen subsidie krijgt als je wilt samenwerken met bijvoorbeeld zorgcentra, je professionaliteit wilt vergroten of mensen 21e-eeuwse vaardigheden bijbrengt, maar gewoon omdat cultuurbeoefening belangrijk is. En dat gemeenten dus zorgen voor faciliteiten, zoals uniformen voor het blaasorkest en repetitieruimtes, zonder eisen te stellen. Net zoals ze ook zorgen voor goede sportvelden en groenvoorzieningen.’

Het zou fijn zijn als de overheid zou zeggen: we zien dat dat belangrijk voor mensen is en dat ondersteunen we’

Daar lijkt toch wel een kentering in te komen?

Er is inderdaad een reddingsplan voor de amateurkunst. Maar opvallend is wel dat dit plan zich vooral lijkt te richten op traditionele vormen van kunstbeoefening, op clubs die al een stem hebben. Ik merk nog weinig belangstelling voor bijvoorbeeld punk- en hiphopbandjes. Bovendien ligt er heel veel nadruk op begeleiding en ondersteuning van amateurs, terwijl ze vooral gebaat zijn bij goede faciliteiten. De rest kunnen ze vaak zelf wel.’

Wat heeft jouw onderzoek naar alledaagse cultuurbeoefening opgeleverd?

‘We hebben enkele mooie casestudies kunnen doen, naar onder meer verhalenvertellers en sacred harp koren. In een themanummer van Cultuur+Educatie hebben we daarover bericht. Ik heb een theoretisch kader ontwikkeld voor hoe je die alledaagse praktijken kunt onderzoeken vanuit een etnografische benadering. Dat houdt in dat je van binnenuit een beeld opbouwt van wat mensen doen en wat de waarde daarvan voor hen is. Je observeert, houdt interviews, verzamelt materiaal, zoals liedteksten, notulen, filmpjes van optredens enzovoort. En je doet zelf mee.’

Je hebt dat gedaan bij een shantykoor, een koor dat zeemansliederen zingt. Kun je uitleggen wat die benadering oplevert?

‘Ik ging elke dinsdagavond naar dat koor. Eerst zong ik mee en later was ik hun basgitarist. Uiteindelijk duurde dat tien jaar. Zo lang was niet nodig, maar ik vond het ook leuk. Voor een goede etnografie moet je wel minimaal één jaar volwaardig meedraaien. Je krijgt dan echt goed zicht op wat cultuurbeoefening voor mensen betekent.’

Wat zag je in je shantykoor?

‘Een aantal dingen. Toen ik begon, vertelden buitenstaanders, zoals collega’s, me dat shantykoren vooral leuk en gezellig zijn en er altijd een fijne nazit is. Maar dat was niet het enige. Ik zag meteen tijdens de eerste repetitie om me heen een behoorlijk aantal mannen heel geconcentreerd zingen. De charme voor hen was: we willen samen een koor zijn, één keer per week bij elkaar zijn en soms optreden. Het koor was verder heel laagdrempelig en inclusief: kom er maar tussen staan als je wilt zingen, we doen geen stemtest. Iedereen draagt bij wat ie kan. Maar stel nou dat dit koor subsidie wil aanvragen. Dat moeten ze opeens werken aan hun artistieke kwaliteit en voor je het weet, gaat het om goed zingen en ben je zo mensen kwijt. Buikademhaling of kopstem? Dat boeit hen niet, ze willen gewoon fijn samen zingen. Het interessante was dat dit karakter ervoor zorgde dat hun muziek op een specifieke manier klinkt. Je kunt dat negatief omschrijven als rommelig, maar ook zeggen: zo hoort een shantykoor te klinken.’

‘Buikademhaling of kopstem? Dat boeit hen niet, ze willen gewoon fijn samen zingen’

Kun je dat toelichten?

‘Een bekende anekdote is dat een koor een cd wilde opnemen en het resultaat ongewoon geordend en strak was, maar niet meer klonk als een shantykoor. Ze raakten dus iets kwijt. Musicologisch kun je een shantykoor beschrijven als niet zo goed gelukt homofoon zingen, maar ook als goed gelukt heterofoon zingen. Alleen erkennen we dat laatste in Nederland eigenlijk niet. We denken alleen in termen van polyfonie en homofonie, met een vaste verhouding van stemmen tot elkaar. Bij heterofonie is er een melodie die iedereen net op een eigen manier zingt en versiert. Dat is wat er in dat koor gebeurt: het is homofoon en heterofoon tegelijkertijd. Ik vind het leuk om dat te kunnen verbinden aan het sociaal functioneren van zo’n koor, zoals die openheid en inclusiviteit. Mijn boodschap aan musicologen is: we zitten te veel vast in of-of denken. Ik denk steeds meer dat en-en denken beter is. Uiteindelijk gaat het erom te begrijpen wat er gebeurt.’

Blijf je in Groningen onderzoek doen naar cultuurparticipatie?

‘Jazeker. Een collega onderzoekt mini-biebs, een voorbeeld van hoe mensen met literatuur omgaan in het dagelijks leven. Daar komt geen professional aan te pas. Zelf ga ik onder meer onderzoek doen naar streektaalmuziek.’

Dat klinkt als cultuurparticipatie. Maar je bent toch lector kunsteducatie?

‘Zeker. Maar ons standpunt is dat educatie en participatie niet te scheiden zijn. Daar heb je weer dat en-en denken. Kunsteducatie gaat uiteindelijk over kinderen de kans geven uit te groeien tot een kunstzinnig persoon. Op welke manier iemand zich kunstzinnig uit, maakt niet uit en gaat ons ook niet aan. Als je dat echt serieus neemt, moet je kinderen de volle breedte tonen, van strijkorkest tot piratenfestival of punkband. Dus ook in het lectoraat doen we onderzoek naar dingen die buiten de radar vallen. Mijn lichte weerzin tegen vakdocenten in het basisonderwijs heeft daar ook mee te maken. Want met hen breng je een rolmodel de klas in dat voor veel mensen niet vanzelfsprekend is. Het is immers maar een van de manieren om cultuur te beoefenen. Ik hecht juist zoveel aan de groepsleerkracht, want die kan andere, minder belichte manieren van cultureel actief zijn, tonen. Dus laat beiden vooral samen – opnieuw dus én-én – rolmodellen zijn.’

‘Ons standpunt is dat educatie en participatie niet te scheiden zijn’

Hoe kijk je naar het landschap voor onderzoek naar cultuurparticipatie en -educatie?

‘In Nederland is dat landschap heel schraal. In Engeland en Duitsland struikel je over hoogleraren in dit gebied. Daar gebeurt heel veel hoogwaardig onderzoek. Bij ons is dat mondjesmaat. Edwin van Meerkerk (Radboud Universiteit) is de enige hoogleraar. Er zijn wel enkele lectoren, maar die krijgen veel minder tijd en geld voor onderzoek. Daarom hoop ik dat LKCA de bijzondere leerstoelen in stand houdt. Ze voegen echt iets toe aan het onderzoeksveld, namelijk een fundamentele bezinning op cultuurparticipatie en -educatie. Ik vond het een enorm voorrecht om de leerstoel te mogen bekleden. Misschien hoopte LKCA op harde cijfers over de kracht van cultuurparticipatie. Maar ik wilde juist die andere kant, die waarde van binnenuit, laten zien. Ik kan niet anders zeggen dan dat LKCA me daarvoor alle ruimte heeft gegeven.’

Evert Bisschop Boele (1964) was van 1 november 2016 tot eind 2023 bijzonder hoogleraar Betekenis van cultuurparticipatie bij de Erasmus School of History, Culture and Communication (ESHCC) aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij is lector Kunsteducatie en leading lector van het Kenniscentrum Kunst & Samenleving van de Hanzehogeschool Groningen. In 2024 verscheen zijn boek Zingen als een zeeman, een weerslag van tien jaar onderzoek naar – én meezingen in – een Gronings shantykoor.

Meer lezen van Evert Bisschop Boele

Opiniestukken

Vond je dit artikel interessant?

Gemiddelde 4 / 5. totaal 4

Reageer (je reactie verschijnt na goedkeuring, vanwege spam)

Reacties (0)
Bijgewerkt op:
Gepubliceerd:
Deel dit artikel