De sector cultuureducatie is in transitie. Waren gisteren cultuuraanbieders nog collega’s binnen één kunstencentrum; vandaag zijn het zzp’ers, met afzonderlijke bedrijfsbelangen. Kunstencentra worden door gemeenten veelal omgevormd tot intermediair en moeten in deze nieuwe rol onder andere bijdragen aan een breed, samenhangend cultureel aanbod voor leerlingen in het onderwijs. Met als culturele partners de zzp’ers en culturele instellingen.
Integraal samenwerken in netwerken wordt in veel sectoren gezien als dé oplossing voor lastige vraagstukken. Integraal wil hier zeggen: niet allemaal afzonderlijk een deel van het culturele aanbod invullen, maar samen – over organisatiegrenzen heen – het meest passende antwoord op de vraag van het onderwijs onderzoeken en ontwikkelen.
Ervaring leert dat dit alles behalve eenvoudig is. Wanneer we echt kritisch durven te kijken, blijken zich problemen voor te doen. Vooral onder de oppervlakte. Culturele partners binnen netwerken zijn bijvoorbeeld tegelijkertijd partner én concurrent van elkaar.
Ik onderzocht wat er nodig is voor effectieve samenwerking in netwerken, met de nadruk op de nieuw ontstane intermediairs en culturele partners. Ik vond tien voorwaarden; en ontdekte dat in veel netwerken in de cultuureducatie nog werk aan de winkel is. Ik voeg concrete tips toe die hier houvast bij kunnen geven.
Voorwaarden voor een effectieve samenwerking
1. Er is een gemeenschappelijk doel
2. Er is de wil om dit doel samen te realiseren
Bij een gemeenschappelijk doel gaat het al snel over het belang van leerlingen. Maar tegelijkertijd moeten de belangen van culturele partners een volwaardige plek hebben in het netwerk. Wanneer het succes van het netwerk ook bijdraagt aan het succes van de eigen organisatie, zullen partners eerder bereid zijn om ook te werken aan het gemeenschappelijke doel.
TIP: Bevraag eenieder in het netwerk naar de eigen belangen en leg deze vast in (sub)doelen.
3. De aanwezigheid van alle samenwerkingspartners is gelegitimeerd
Partners moeten begrijpen én accepteren wat eenieders bijdrage is aan het netwerk.
TIP: Laat bij nieuwe vraagstukken alle partners naar elkaar uitspreken wat ze eraan denken bij te kunnen dragen.
4. Er is onderling vertrouwen
Het opbouwen van vertrouwen kost tijd. Ongelijkwaardigheid tussen partners, zoals gesubsidieerde organisaties versus particuliere organisaties, kan zorgen voor wantrouwen.
TIP: Bepaal gezamenlijk hoe je omgaat met ongelijkwaardigheid. Weegt de stem van een grote organisatie bijvoorbeeld zwaarder dan die van zzp’ers?
Kennisdeling hangt bijvoorbeeld samen met vertrouwen. Voor culturele partners is de kennis van hun vakgebied vaak het belangrijkste onderscheidende vermogen waarmee ze hun marktpositie veiligstellen.
TIP: Leg vast hoe je intellectueel eigendom van netwerkpartners beschermt.
5. Netwerkpartners kunnen schipperen tussen hun rollen als individu, groepslid en onderdeel van hun eigen organisatie
TIP: Maak expliciet vanuit welke rol iemand iets inbrengt. Spreekt een partner namens de eigen organisatie of brengt hij/zij een eigen mening in?
TIP: Houd als netwerkpartner ruggespraak met de eigen organisatie, om te voorkomen dat je achterban netwerkbesluiten terugdraait.
6. Verschillen worden geaccepteerd
Binnen een netwerk bestaan verschillen, bijvoorbeeld in kennis, organisatieomvang en (culturele) achtergrond. Het accepteren hiervan begint bij ieder individu.
TIP: Wees alert op schijnconsensus, waarbij men diversiteit (aan belangen, ideeën, identiteiten) negeert om een confrontatie te voorkomen. Aangezien culturele partners ook concurrenten zijn, zal ervaren harmonie niet altijd het hele verhaal vertellen.
7. Alle partijen zijn betrokken bij het oplossen van problemen; van onderzoeksfase tot uitvoering
Om een zo passend en compleet mogelijke oplossing voor een vraagstuk te vinden, is het belangrijk een vraagstuk te belichten vanuit eenieders point of view.
TIP: Zorg dat alle type partners (culturele instellingen en zzp’ers vanuit alle – relevante – kunstdisciplines, intermediair en onderwijs) steeds vertegenwoordigd zijn, van onderzoeksfase tot uitvoering.
8. Besluitvorming over de sturing ligt bij alle deelnemende partijen
Vaak is het vanzelfsprekend dat de intermediair bijeenkomsten organiseert, deze voorzit, bepaalt wie er aan tafel zitten en wat er op de agenda staat. Beter is het wanneer partners (inclusief de intermediair) samen de structuur, werkwijze en agenda bepalen. Dat betekent overigens niet dat de intermediair per definitie nooit de leiding heeft.
TIP: Bepaal per vraagstuk gezamenlijk wat de meest optimale sturingswijze is.
9. Het resultaat voor alle netwerkpartners wordt gemeten
Samenwerking moet voor alle netwerkpartners enige verbetering opleveren. Hier kun je alleen op (bij)sturen wanneer dit gemeten wordt. Resultaten voor de culturele partners worden meestal niet meegenomen in evaluaties.
TIP: Vraag in evaluaties wat de samenwerking de culturele partners heeft opgeleverd en gekost en welke effecten de samenwerking in hun ogen heeft gehad.
10. Er is voortdurend oog voor de rol van macht en conflict
Doelen van het netwerk kunnen bijvoorbeeld conflicteren met bedrijfsbelangen; verschil in kennis kan leiden tot machtsverschillen.
TIP: Blijf bedacht op machtsissues en conflict en tast met regelmaat af hoe de verhoudingen tussen de partners liggen.
Win-win voor alle samenwerkingspartners
Een daadwerkelijk onafhankelijke intermediair heeft de ideale positie om te bewaken dat het netwerk zijn kwalitatieve en effectieve potentieel benut. Over het ‘hoe’ moeten de netwerkpartners (inclusief intermediair) samen afspraken maken. Bovenstaande voorwaarden en tips kunnen als ondersteunend kader dienen.
Op deze manier biedt integraal samenwerken niet alleen de leerlingen, maar álle partners een win-win.
Reageer (je reactie verschijnt na goedkeuring, vanwege spam)