Cultuurparticipatie is al decennia onderwerp van het politiek en maatschappelijk debat. Of het nu gaat om luisteren of kijken naar wat anderen maken of hebben gemaakt, een belangrijke vraag is steeds: hoe kunnen culturele instellingen een nieuw, meer divers publiek bereiken? Tot nu toe is dat niet of nauwelijks gelukt. Het wordt daarom tijd dat culturele instellingen in de richting van het publiek bewegen.
Door Johan Kolsteeg, Geert Drion en Barend van Heusden
We denken bij participatie nog te vaak aan consumptie van een product dat bij een culturele instelling ‘gehaald’ wordt, terwijl je bij participatie ook zou kunnen denken aan de productie van cultuur, aan cultuur maken en mee-maken. Het gaat om de verbeelding van het leven, en het publiek is dus ervaringsdeskundige. De vraag zou niet alleen moeten zijn: voor wie maken de instellingen cultuur, maar ook: mét wie?
Culturele democratie
Culturele democratie gaat ervan uit dat iedereen het recht heeft om cultuur te maken en mee te maken. Uitdagende culturele ervaringen zijn waardevol: ze leren je om via verbeelding greep te krijgen op je leven en volwaardig deel te nemen aan de samenleving. In een democratie garandeert de overheid het recht op cultureel bewustzijn en culturele expressie van al haar burgers. Een rijk, gevarieerd en kritisch cultureel bewustzijn vormt namelijk een stevige basis voor betrokken burgerschap. Een culturele democratie kan ook niet anders dan zich verzetten tegen een alarmistische verheerlijking van een imaginaire en statische nationale culturele identiteit.
Inclusie
Hoe kan de overheid culturele democratie het beste ondersteunen? Lokaal ontstaan talloze initiatieven, zoals De Wijk de Wereld. Op diverse plekken in het land worden de contouren van culturele democratie onderzocht en werken mensen aan cultuurbeleid waarmee je het cultureel vermogen van burgers kunt ontwikkelen en ondersteunen. De minister ondersteunt dit thema onder meer met het nieuwe Programma Cultuurparticipatie. Dit programma verbindt zorg en sociaal werk met culturele instellingen en gaat uit van het eigen creatieve vermogen van deelnemers. Het biedt een aanknopingspunt voor het denken over culturele democratie, waarbij participatie een proces is van cultuur maken en mee-maken. Maar er is meer nodig.
Het cultuurbeleid was tot nu toe vooral gericht op de waardering voor culturele producten (voorstellingen, uitvoeringen, kunstwerken) en op het bevorderen van het bereik hiervan. Wat we nu nodig hebben is cultuurbeleid dat zorgt voor een democratisch proces van culturele uitwisseling. Hierdoor kunnen nieuwe vormen van verbeelding ontstaan en worden mensen uitgedaagd een mening over die culturele uitwisseling te ontwikkelen en die te onderbouwen. Inclusief denken is daarbij een voorwaarde, want het is essentieel om de culturele productie van uitgesloten, niet-gerepresenteerde groepen serieus te nemen. Dit inclusieve denken gaat dus verder dan inzetten op diversiteit van aanbod, personeel, publiek en bestuur. En het gaat veel verder dan aan een nieuw publiek uitleggen hoe je kunt ‘wegdromen in een boek of je omver laten blazen door de schoonheid van een schilderij’ zoals de minister schrijft. Dit soort clichés komen niet in de buurt van wat kunst in een culturele democratie eerst en vooral doet, namelijk: middels verbeelding bijdragen aan een kritisch zelfbewustzijn van burgers.
Gelukkig zijn er al mooie voorbeelden die laten zien wat kunst kan bijdragen, bij theatermakers bijvoorbeeld. Bij hen staat inclusie al langer op de agenda. Neem de Groningse Stadsschouwburg die de deuren opent voor De Wijk de Wereld waarin de Groningse wijk Beijum ‘in al haar smaken, geuren en kleuren tot leven komt’. Of neem Hoe ik talent voor het leven kreeg van Floris van Delft en anderen, een indringend voorbeeld van culturele uitwisseling, voor acteurs, publiek en ‘nieuwe Nederlanders met een vluchtverleden’.
Cultuurbeleid gebaseerd op vertrouwen
Kunstprofessionals weten wat ‘werkt’, zij weten de collectieve en individuele verbeelding op gang te brengen. Dat is hun vak. De overheid moet daarvan overtuigd raken, en deze professionals vertrouwen en ondersteunen. Vragen die dan spelen zijn: Geeft hun werk voldoende mensen toegang tot de culturele verbeelding? en zo niet: Wat is er nodig om te zorgen dat hun werk iedereen toegang biedt? Het huidige beleid helpt daar niet bij: de suggestie van de minister om minder voorstellingen te maken om faire beloning voor kunstenaars financieel haalbaar te maken, heeft een onevenredig zwaar effect op kleinere instellingen die inclusie juist vaak hoog op de agenda hebben staan. We zouden meer moeten weten over hoe cultuur ‘achter de voordeur’ leeft, zoals Wim Burggraaff en Mieke Klaver in Den Haag hebben onderzocht. Daarnaast is goed cultuur- en kunstonderwijs een voorwaarde voor culturele democratie. De overheid is hiervoor verantwoordelijk, net als voor een kwalitatief hoogwaardige en toegankelijke culturele infrastructuur.
Beleid gericht op culturele democratie heeft gevolgen voor de manier waarop instellingen zich opstellen voor het publiek, voor de invulling van begrippen als ‘kunst’ en ‘kwaliteit’ en voor de manier waarop besturen zijn samengesteld. Dit beleid zal bijdragen aan de ontschotting van culturele en maatschappelijke beleidsagenda’s. Lokale overheden zullen een grotere rol gaan spelen en hebben daarvoor serieuze middelen en het vertrouwen van Den Haag nodig.
Iedereen moet de kans krijgen om mee te spelen
In een culturele democratie is er ruimte voor verschillende meningen over wat wel kunst is en wat niet, over wat wel de moeite waard is en wat niet. Maar het is de taak van de overheid om ervoor te zorgen dat het speelveld voor alle burgers min of meer gelijk is, en dat iedereen de kans krijgt om mee te spelen.
De democratische samenleving garandeert de vrijheid van cultureel bewustzijn en culturele expressie. Deze vrijheid draagt bij aan een samenleving die open staat voor verandering, waarin mensen ondanks, en dankzij, culturele verschillen goed met elkaar kunnen samenleven. Dit doel lijkt ons voldoende legitimatie voor actief cultuurbeleid. Wat dat beleid concreet zou moeten gaan inhouden? Laat dat onderwerp van gesprek zijn voor de komende vier jaar.
De auteurs
Johan Kolsteeg (1963) doceert aan de vakgroep Kunst, Cultuur en Media van de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is van huis uit musicoloog en werkte als programmeur en producent in de hedendaagse en klassieke muziek. Hij houdt zich bezig met cultureel ondernemerschap, culturele democratie en communicatie over kunst.
Geert Drion (1960) is beleids- en organisatieadviseur. Hij doet promotieonderzoek naar een nieuwe onderbouwing van cultuurbeleid aan de Rijksuniversiteit Groningen. Eerder studeerde hij muziek (BA) en Kunstbeleid en -management (MA). De afgelopen decennia was hij in verschillende rollen (maker, docent, directeur, adviseur) professioneel werkzaam in de cultuursector.
Website: geertdrion.nl
Barend van Heusden (1957) is hoogleraar Cultuur en Cognitie, in het bijzonder met betrekking tot de Kunsten, bij de afdeling Kunsten, Cultuur en Media van de Rijksuniversiteit Groningen. Aandachtsgebieden: cultuurtheorie, cultuur en cognitie, kunst en cognitie, kunst- en cultuuronderwijs. Van 2009 tot 2014 leidde hij het project Cultuur in de Spiegel: naar een doorlopende leerlijn cultuuronderwijs.
Website: rug.nl/staff/b.p.van.heusden.
Reageer (je reactie verschijnt na goedkeuring, vanwege spam)