‘Dat is een wit café’ zei hij. Toen wist ik dat er nog veel moest veranderen

Bijgewerkt op:
Gepubliceerd:
Deel dit artikel
Sanne Scholten behoort tot de dominante groep in de samenleving: zij is hoogopgeleid, heteroseksueel, wit, valide. Ooit kreeg ze door een gesprek met jongeren van Turkse en Marokkaanse achtergrond in een splitsecond oog voor discriminatie. Lees haar adviezen voor een inclusieve sector.

‘Ik sta toch open voor iedereen? Waarom moet IK werken aan inclusie?’ Ik denk dat er veel mensen zijn die dit zeggen of denken. Hoe komen we voorbij die vraag?

Je perspectief op inclusie hangt af van wie je bent. Ik ben een heteroseksuele, hoogopgeleide, witte, valide vrouw. Dat ik vrouw ben in een samenleving die historisch gezien door mannen gedomineerd wordt, maakt dat ik wellicht enige ervaring heb met buitengesloten worden, maar voor het overige behoor ik tot de dominante groep. En heb ik potentieel een beperkt inzicht in hoe uitsluiting om mij heen plaatsvindt.

Andersom geredeneerd: tot hoe meer niet-dominante groepen je behoort, hoe groter de kans is dat je ervaring hebt met uitsluiting. In de sociologie noemt men dit intersectionaliteit of kruispuntdenken. Het houdt in dat mensen verschillende vormen van discriminatie en onderdrukking tegelijkertijd kunnen ondervinden, die elkaar versterken. Denk aan discriminatie op basis van gender, seksualiteit, leeftijd, ziekte, etniciteit, klasse en status.

‘Dat is een wit café’

Het feit dat je zelf dingen niet ervaart, wil niet zeggen dat je er geen oog voor kunt krijgen. Ik denk dat daarvoor twee dingen nodig zijn: nieuwsgierigheid en empathie. Je moet benieuwd zijn naar andere werelden, andere gezichtspunten. En je moet je kunnen inleven in wat je ziet en hoort.

Ikzelf had heus wel gehoord over discotheken waar jongeren met een andere etnische achtergrond geweigerd worden. Maar die verhalen kregen een gezicht toen ik als gemeenteraadslid op werkbezoek was in Kanaleneiland. Ik sprak met jongens van Marokkaanse en Turkse achtergrond. Een van hen liep stage bij de organisatie voor jongerenwerk en had een werklunch met zijn begeleider. Zij wilde een café ingaan, hij schrok terug. ‘Dat is een wit café’, zei hij, ‘daar kan ik niet naar binnen.’

Pas toen ik tegenover deze geboren en getogen Utrechter van 16 jaar zat, die in een splitsecond sommige cafés kwalificeerde als plekken die niet voor hem zijn, realiseerde ik me dat inclusie nog een lange weg te gaan heeft en ben ik bereid bij te dragen aan verandering.

Lopend naar de club

Toen ik in de sport werkte, leerde ik Paul Veldhuizen kennen, een fervent hockeyfanaat. Hij vond het jammer dat hockey in Rotterdam-Zuid nauwelijks voet aan de grond kreeg, kocht een kliko vol sticks en gaf elke week op pleintjes hockeytraining. Wat een gekke actie, dachten veel mensen. Hockey paste toch niet in Rotterdam-Zuid? Maar Paul verzamelde vele enthousiastelingen om zich heen en startte een club: HC Feijenoord.

HC Feijenoord had een pedagogisch coördinator in dienst: Marianne. Zij werkte aan een goede sfeer in de club. Op een gegeven moment werden een broer en zus lid, die het hockey geweldig leken te vinden, maar toch regelmatig te laat kwamen. Te laat komen betekende niet opgesteld worden. Marianne ging met de kinderen in gesprek en kwam erachter dat ze zonder geld voor de tram naar hockey werden gestuurd. Als er een controleur instapte, stapten de kinderen uit en moesten ze lopend naar de club. Toen het probleem eenmaal bekend was, kon geregeld worden dat de kinderen voortaan mee konden rijden met een andere ouder.

HC Feijenoord heeft mij twee lessen geleerd:

1. Denk niet in hokjes. Je denkt misschien dat hockey, of klassiek ballet of vioolles, niets zijn voor kinderen in Afrikaanderwijk, maar dat weet je pas als je het aanbiedt. Wat je in elk geval zeker weet is dat als iemand iets niet kent, hij er ook niet in geïnteresseerd zal zijn.

2. Als je werk wilt maken van inclusie, dan vraagt dat een extra stap. Een extra gesprek, het buigen van de regels, je eerste oordeel opschorten. Het levert ook veel op. In dit geval een hockeyclub van inmiddels 400 leden, waar mensen met veel verschillende achtergronden hockeyen.

Inclusie in cultuureducatie begint voor mij met passie voor wat we de leerlingen willen laten zien, ervaren en leren. Wij hebben ook hockey te brengen en net als Paul zouden we bereid moeten zijn te doen wat er nodig is om de liefde hiervoor over te brengen. We moeten onze eigen variant vinden voor met een kliko de pleintjes op gaan.

Maar als het goed is hebben we minstens zoveel nieuwsgierigheid naar de belevingswereld van de jeugd. In een recent gesprek tussen MBO-studenten en de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur, gaven de jongeren aan dat ze cultuur op school heel belangrijk vonden, maar dat het soms wel beperkt bij hun belevingswereld aansloot. Om in de sportmetafoor te blijven, we laten ze misschien wel hockey zien, maar vergeten boksen en zaalvoetbal, sporten die deze jongeren in eerste instantie meer aanspreken, te bieden.

Ik verwacht dat we de komende jaren stappen gaan zetten. De benodigde kwaliteiten, nieuwsgierigheid en empathie, zouden juist bij mensen die zich met kunst en cultuur bezighouden goed moeten zijn ontwikkeld. Juist bij deze mensen gaat het om nieuwsgierigheid, om echt kijken en luisteren zonder direct te oordelen. En om je verplaatsen in andere perspectieven en werelden.

Dan is het enige dat we nog nodig hebben: niet praten, maar doen.

Wat gaan we morgen doen om ervoor te zorgen dat de culturele sector diverser en inclusiever wordt? Dat was de centrale vraag tijdens de eerste editie van Beeld&Storm.

Vond je dit artikel interessant?

Gemiddelde 0 / 5. totaal 0

Reageer (je reactie verschijnt na goedkeuring, vanwege spam)

Reacties (0)
Bijgewerkt op:
Gepubliceerd:
Deel dit artikel