Voer concrete referentieniveaus in voor kunstzinnige oriëntatie in het primair onderwijs, adviseert Emiel Heijnen. Zet concrete stippen op de horizon die omschrijven wat leerlingen op een bepaald moment in de schoolloopbaan minimaal moeten weten en kunnen. Of durven we dat niet aan?
Door Emiel Heijnen
Er is wel eens gezegd dat je de drie kerndoelen kunstzinnige oriëntatie in het primair onderwijs in een dag kan behalen. Er zijn vast geen scholen waar dit de praktijk is, maar de tijd die basisscholen wekelijks besteden aan kunst en cultuur is in twintig jaar met bijna een derde afgenomen.
Omdat kerndoelen voor kunstzinnige oriëntatie steeds beknopter en globaler werden, is het voor scholen steeds moeilijker vast te stellen wanneer ze voldoen aan de ‘inspanningsverplichting’ die erachter schuilgaat. Kerndoelen zijn bovendien ‘streefdoelen’ die geen ‘resultaatverplichting’ kennen. Gecombineerd met onder andere het feit dat kunstzinnige kennis en vaardigheden niet beoordeeld worden in de eindtoets van groep 8, is het kunstcurriculum gevoelig voor willekeur. Waar de overheid basisscholen keuzevrijheid wilde bieden, leidt dit per saldo tot kwaliteitsverlies en een verdere marginalisering van het kunstvak.
Concrete stippen op de horizon
Toen ik als extern expert mee mocht denken met het ontwikkelteam Kunst en Cultuur van Curriculum.nu, vroeg ik me af hoe een robuust kunstcurriculum voor 4-14 jarigen eruit zou zien. Summiere kerndoelen die vervolgens moeten worden aangevuld met vrijblijvende leerlijnen en leerplankaders blijken niet bepaald succesvol. Een dichtgespijkerd ‘horrorcurriculum’ zoals Groot-Brittannië dat kent leek me ook geen goed idee. Ik voelde meer voor het werken met referentieniveaus, concrete stippen op de horizon die omschrijven wat leerlingen op een bepaald moment in de schoolloopbaan minimaal moeten weten en kunnen. Zo’n meer outputgerichte benadering maakt de mate van beheersing van leerdoelen van leerling tot schooldirectie super concreet.
Vergelijkbare referenties formuleren
Ondertussen raakte ik wel enthousiast over de ideeën van het ontwikkelteam Kunst en Cultuur. Er verschenen bijvoorbeeld ‘Grote Opdrachten’, die ook houvast zouden kunnen bieden voor het ontwikkelen van standaarden. Geïnspireerd door Folkert Haanstra die voorstelde om standaarden met leerlingwerk te concretiseren, lanceerde ik een eenvoudig idee. Waarom tonen en omschrijven we niet gewoon het soort artistieke producten dat leerlingen van 14 zouden moeten kunnen maken? Hiermee wordt het ‘technische’ niveau globaal gedefinieerd, en blijft er genoeg ruimte over voor scholen om dit eigenzinnig inhoudelijk en didactisch te realiseren. Tevens wordt innovatie aangejaagd (b.v. film, digitale technieken) en wordt tegelijkertijd voorkomen dat bepaalde traditionele vaardigheden (u weet vast welke) overmatig veel aandacht krijgen.
Een greep uit de referenties die ik uit de losse pols voorstelde: veertienjarigen kunnen: ‘een korte film monteren’; ‘een idee visualiseren’; ‘een muziekstuk componeren (live of digitaal)’, of ‘met het lichaam een bewegingssequentie maken’. Op basis hiervan redeneer je terug en formuleer je vergelijkbare referenties, vergezeld van ankerwerkstukken van leerlingen, voor bijvoorbeeld groep 8 en groep 4.
Angstaanjagend vergezicht
Het ontwikkelteam van Curriculum.nu heeft vooralsnog niet gekozen te werken met concrete referentieniveaus. Ik hoop dat het vervolgtraject ruimte biedt om deze discussie alsnog te voeren, omdat het taboe op elke vorm van ‘resultaatverplichting’ het (kunst)onderwijs geen dienst heeft bewezen. Daarnaast ben ik benieuwd hoe het kunstenveld zelf reageert op dit soort no-nonsense standaarden. Want kunstonderwijs dat leidt tot herkenbare en toetsbare resultaten… dat is voor sommigen wellicht een wel heel angstaanjagend vergezicht.
Emiel Heijnen schreef deze column voor het symposium Landelijk Cultuuronderwijsbeleid, georganiseerd door Boekmanstichting, Erasmus Universiteit Rotterdam en LKCA
Bronnen:
Reageer (je reactie verschijnt na goedkeuring, vanwege spam)