In de discussie over culturele democratie vraagt Evert Bisschop Boele zich af of we niet te veel uitgaan van wat cultuur zou moeten zijn. Hij pleit voor cultuurbeleid dat gaat over álle vormen van kunst.
Door: Evert Bisschop Boele
In deze coronatijd, waarin veel cultuurprofessionals moeite hebben het hoofd boven water te houden, voelt het wat onwerkelijk om een abstracte discussie te voeren over hoe cultuurbeleid ‘anders’ moet. Het hele leven is op dit moment anders, en als musicus of theatermaker staat nadenken over cultuurbeleid waarschijnlijk niet direct op je prioriteitenlijst. Simpelweg zorgen voor brood op de plank is vast even belangrijker.
Toch moeten we blijven nadenken, omdat er ook een post-coronatijdperk zal aanbreken. In een recente bijdrage aan Cultureel Kapitaal pleitten Johan Kolsteeg, Geert Drion en Barend van Heusden voor meer culturele democratie. Hanka Otte en Pascal Gielen vonden dat er geen sprake kan zijn van een culturele democratie als die niet gekoppeld is aan een politieke democratie.
Democratisering van cultuur
In beide bijdragen gaat het eigenlijk niet om culturele democratie, maar om de democratisering van cultuur, zodanig dat de verworvenheden van de geïnstitutionaliseerde en geformaliseerde cultuurwereld, van de ‘cultuursector’, ten goede komen aan zoveel mogelijk mensen. Het is goed dat daar in beide bijdragen aandacht voor wordt gevraagd. Maar daarmee pak je de wicked problems rond cultuurbeleid niet aan. De cultuursector staat al jaren onder druk, onder meer omdat veel mensen het gevoel hebben dat die sector niet over hen gaat. Democratisering van cultuur, alle goede bedoelingen ten spijt, houdt dat gevoel juist in stand.
Cultuurdeelname: recht of plicht?
Wat ons in de cultuursector in de weg zit, is een hardnekkige deficit-hypothese. Die hypothese luidt als volgt: de cultuursector reikt iets aan dat de moeite waard is voor iedereen. Iedereen heeft niet alleen het recht, maar eigenlijk ook de plicht dat tot zich te nemen. Wie dat niet doet (bijvoorbeeld een ‘niet-bezoeker’) is een probleem, en cultuurinstellingen die niet iedereen bereiken hebben een probleem. En op die problemen wordt beleid losgelaten.
Wat biedt de cultuursector dan? Kolsteeg c.s. zijn daar helder in: ‘Uitdagende culturele ervaringen’. Daarmee krijg je via verbeelding greep op je leven, en kun je vervolgens volwaardig deelnemen aan de samenleving. Cultuurbeleid is er om “het cultureel vermogen van burgers [te] ontwikkelen en [te] ondersteunen”.
Wiens behoefte telt?
Bij mij dringt zich dan de volgende vraag op. Voor sommige leden van mijn shantykoor is het koor van levensbelang, maar het laatste waar ze behoefte aan hebben is uitdaging. Ze hebben geloof ik weinig behoefte aan contact met ‘kunstprofessionals die weten wat werkt’. En ik, eerlijk gezegd, ook niet. Tellen wij ook mee? Zelfs zonder behoefte om ‘ontwikkeld en ondersteund’ te worden?
Hoe kijken we naar mensen in een culturele democratie? Hebben we de normen over wat cultuur moet zijn – uitdaging! – klaarliggen? Meten we iedereen daaraan af? Belichaamt de professionele kunstenaar die normen als rolmodel? Definiëren wij wat cultuur moet zijn voor iedereen? Is dat democratie?
Herijken van cultuur?
Otte en Gielen gaan daar heel ver in. Zij definiëren eerst cultuur in antropologische zin als zingevingssysteem. Daarmee verdwijnt cultuur als de optelsom van muziek, dans, theater, literatuur, beeldende kunst et cetera uit zicht. Vervolgens definiëren ze kunst als datgene wat ons ‘anders naar de werkelijkheid laat kijken’. De kunstenaar heeft het bijzondere talent om cultuur te ‘herijken’. Alle beleid is bij Otte en Gielen dus cultuurbeleid (in antropologische zin), en kunst zorgt voor kritisch commentaar op onze cultuur.
Daarmee verdwijnen veel van mijn makkers uit het shantykoor totaal uit zicht als musicerend mens. Ze zijn hooguit subject van de herijkende activiteiten van de professionele kunstenaar. Tragisch genoeg verdwijnen ook alle professionele musici, dansers, schilders et cetera die van het herijken niet hun core business hebben gemaakt, uit zicht. Tweede viool spelen in een degelijke uitvoering van de zesde van Beethoven valt buiten deze boot.
Voor de zekerheid: de uitdagende en wellicht zelfs herijkende rol van sommige kunst en sommige kunstenaars is belangrijk. Maar cultuurbeleid daarop toespitsen heeft weinig te maken met culturele democratie.
Cultuurbeleid waarin iedere stem telt
Laten we culturele democratie goed doordenken zodat we komen tot cultuurbeleid dat gaat over álle muziek, dans et cetera, en niet over sommige vormen daarvan. Beleid waarin we mensen niet benaderen vanuit een deficit-hypothese, maar waarin we erkennen dat de betekenis van cultuur soms in uitdaging en herijking ligt, in verbeelding en reflectie, maar heel vaak ook in andere zaken. Beleid dat ieder lid van onze samenleving vanaf het begin en zonder voorbehoud erkent als het cultureel actieve individu dat hij, op zijn eigen manier, allang is. Beleid waarin iedere stem telt, niet alleen de stem die op de onze lijkt. Van dit soort cultuurbeleid is de huidige cultuursector een onderdeel, het herijkende deel een subonderdeel.
Maar laten we eerst deze coronatijd doorkomen. Als professional of als amateur. Als bezoeker of als ‘niet-bezoeker’. Samen.
Reageer (je reactie verschijnt na goedkeuring, vanwege spam)