Artistieke talenten verdienen groeimogelijkheden. Ongeacht de kunstvorm, of waar hun wieg staat

We hebben moeite om talentontwikkeling een plek te geven in het huidige subsidiestelsel, schrijft Arno Neele.
Bijgewerkt op:
Gepubliceerd:
Deel dit artikel
Geef talentontwikkeling een sterkere plek in het cultuurbeleid, oppert onderzoeker Arno Neele. De minister nam op Prinsjesdag al een voorschot.

Net vóór de zomer draaide de vierjaarlijkse carrousel van de adviezen voor het verdelen van de cultuursubsidies. Met als gevolg een verhit debat in de media. Er was met name veel te doen over het niet meer financieren van de landelijke instellingen op het gebied van talentontwikkeling in de klassieke muziek.

Concreet gaat het om Nationale Jeugdorkesten Nederland, het Prinses Christina Concours, het Ricciotti Ensemble, de Nationale Kinder- en Jeugdkoren (stichting Vocaal Talent Nederland), het Nederlands Vioolconcours en de stichting Britten voor Jong Muziektalent. Zij werden door het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP) subsidiewaardig geacht, maar andere instellingen scoorden hoger.

Minder geld beschikbaar

De kritiek op het fonds was soms niet mals. Er zou sprake zijn van willekeur en een gebrek aan visie, waardoor zonder nadenken verschillende schakels in de talentontwikkelingsketen buiten de boot zijn gevallen, waardoor de keten (nog) meer doorbroken wordt. Na het wegsaneren van gemeentelijke muziekscholen de afgelopen twee decennia is dit de volgende klap.

Dat er ophef zou komen was te verwachten – er is veel minder geld beschikbaar dan aangevraagd. Bij de subsidieregeling Talentontwikkeling van het Fonds voor Cultuurparticipatie was voor ruim 77 miljoen euro aangevraagd, terwijl er 20 miljoen beschikbaar was; slechts 26 van de 101 aanvragen werden toegekend.

Toegekend en niet-toegekend budget binnen de FCP subsidieregeling Talentontwikkeling

Maar is er daadwerkelijk sprake van willekeur? Als je door de adviezen voor deze regeling bladert tekent zich wel degelijk een visie af. De vier criteria waarop is beoordeeld zijn ‘inhoudelijke kwaliteit’, ‘maatschappelijke betekenis’, ‘toegankelijkheid’ en ‘gezonde bedrijfsvoering’.

Al lezend zie je een aantal patronen. Instellingen die lokaal actief zijn worden positief gewaardeerd, en dat geldt ook voor landelijke instellingen die in goede verbinding staan met de regio. Daarnaast richten veel van hen zich op talenten binnen een specifieke afgebakende doelgroep, zoals bijvoorbeeld vluchtelingen of statushouders, jongeren met een bi-culturele achtergrond, mensen met een beperking, jongeren die in aanraking zijn of dreigen te komen met justitie, scholen met een hoge schoolweging (scholen met lagere verwachte leerresultaten, red.), jongeren in focuswijken.

De voorgenomen activiteiten zijn gericht op bijvoorbeeld het mentaal welzijn van jongeren, sociale integratie, burgerschapsontwikkeling, zelfvertrouwen en eigenwaarde, traumaverwerking. Ook het belang van het aansluiten bij de belevingswereld van de jongere is een constante. Het zijn activiteiten op het snijvlak van het culturele en sociale domein, zoals dat ook zelf door de adviescommissie wordt benoemd en gewaardeerd.

Extra zuur

In deze visie op talentontwikkeling lijkt de nadruk niet meer alleen te liggen op het artistieke, maar steeds meer op het sociale domein. Het is een visie die al langer in de maak is bij fondsen, overheden en ondersteunende instellingen. Een visie waarbij we niet meer willen spreken over de Kunsten, maar het liever hebben over cultuur. Waarbij we het niet hebben over kunstenaars, maar over makers. En waarbij het niet gaat om het product en het ambacht, maar om het proces en de waarde.

In zo’n visie waarin inclusie – terecht – centraal staat hebben we moeite om talent en talentontwikkeling een plek te geven. Want talent is per definitie exclusief. Recent bleek uit de Kennissynthese cultuurbeoefening, een analyse van onderzoek uit de laatste tien jaar, dat er de laatste jaren nauwelijks nog onderzoek gedaan wordt naar de infrastructuur van talentontwikkeling. Je ziet het ook terug in het gemeentelijk beleid, waarbij subsidiëring van muziekscholen en centra voor de kunsten is stopgezet of afgebouwd. Zo stopte vorig jaar het Eindhovense kunstencentrum ECK met het geven van individuele muzieklessen. Het richt zich nu nog meer op groepslessen en op activiteiten in het onderwijs en in buurt- en verzorgingshuizen.

Het is deze visie die ook ten grondslag lag aan de toekenning binnen de regeling Talentontwikkeling. De instellingen uit de klassieke muziek die wel geheel of gedeeltelijk zijn gehonoreerd – jawel, die zijn er ook – sluiten met hun activiteiten naadloos aan bij deze visie van maatschappelijke betekenis en toegankelijkheid. Zoals het Leerorkest Nederland dat zich richt op focuswijken en scholen met een lage cultuurparticipatiegraad. Of Orchestre Partout met activiteiten voor bewoners van azc’s en getalenteerde statushouders.

Maar zij die binnen de klassieke muziek hoofdzakelijk landelijk opereren, niet expliciet gericht zijn op afgebakende sociaal-culturele doelgroepen of specifieke regio’s, en niet een onderbouwde bijdrage leveren aan brede maatschappelijke vraagstukken komen bij deze visie minder goed uit de verf en vielen bij de subsidiecarrousel buiten de boot. Dat was extra zuur, omdat zij ook geen aanspraak meer kunnen maken op subsidie vanuit het Fonds Podiumkunsten; het gaat hier niet om professionele musici. Zij belandden tussen wal en schip, tussen het sociale en het artistieke.

Als reactie hierop heeft het kabinet nu extra geld vrijgemaakt voor talentontwikkeling in de klassieke muziek. Dat deze instellingen volgens de FCP-commissie niet hoog genoeg scoren op maatschappelijke betekenis en toegankelijkheid, is voor de minister geen reden om ze niet te honoreren. Hij vraagt het Fonds om een ‘meerjarige regeling’ te ontwikkelen om ‘de groeimogelijkheden naar en binnen de professionele klassieke muzieksector’ in stand te houden.

Dat is natuurlijk heel mooi. Maar het is toch een beetje pleisters plakken, waarbij klassieke muziek nu bovendien een status aparte krijgt. Beter is het om dit moment gelijk aan te grijpen om talentontwikkeling een sterkere plek te geven in het cultuurbeleid, zodat er straks voor alle talenten (ongeacht de kunstvorm en waar hun wieg staat) een sterke keten van groeimogelijkheden bestaat. Want als we willen dat de kunsten een maatschappelijke betekenis hebben, dan heb je goed opgeleide talenten nodig, en veel ook.  

Dit is een artikel uit de Cultuurkrant die uitkomt in oktober.

Lees verder:

Vond je dit artikel interessant?

Gemiddelde 5 / 5. totaal 3

Reageer (je reactie verschijnt na goedkeuring, vanwege spam)

Reacties (0)
Bijgewerkt op:
Gepubliceerd:
Deel dit artikel