Dit artikel verscheen eerder in de Cultuurkrant NL
Door Jan Jaap Knol
In 2017 lanceerde de Raad voor Cultuur het concept van de stedelijke cultuurregio. Zo’n regio kenmerkt zich door een concentratie van culturele voorzieningen, vaak met één of twee kernen als hart van een cultureel ecosysteem. Idealiter ontstaat er in zo’n regio – aldus de Raad – ‘een volledig toegeruste habitat waar het goed toeven is’.
Na aanmoediging door voormalig minister Van Engelshoven werd het concept omarmd door bestuurders en ambtenaren die aan de slag gingen met de profilering van hun regio. Even later kende Nederland een lappendeken van vijftien regio’s, variërend van het al langer bestaande ‘We the North’ (Groningen, Friesland, Drenthe) tot een veel kleiner samenwerkingsverband als dat van Ede-Wageningen. Rijk en regio’s trokken geld uit om proeftuinen te ondersteunen. Wat hebben al deze inspanningen opgeleverd?
Onlangs verscheen hierover een evaluatierapport van DSP. Waar doen we het voor? luidt de weinig opwekkende titel. Al snel wordt duidelijk waar de verzuchting vandaan komt. Citaat: ‘Voor vrijwel alle stedelijke regio’s was het onduidelijk wat nu precies het doel was om de stedelijke regio in het leven te roepen. Voor buitenstaanders, zoals fondsen, culturele instellingen en andere partijen binnen de sector, gold dat nog sterker.’
De onderzoekers spreken over ‘een ontzettend divers palet aan stedelijke regio’s’. Het is vriendelijk geformuleerd. Je kunt ook vragen: wat is Nederland wijzer geworden van deze bestuurlijke spaghetti? Gelukkig staat als pluspunt vermeld dat dankzij de inspanningen cultuur wel nadrukkelijker ‘op de politieke agenda’ staat. Laten de overheden daarom doorpakken in de samenwerking. Maar dan wel anders.
In de discussie over de stedelijke regio’s ging veel aandacht uit naar wat de regio’s onderscheidt van elkaar. Het is de vraag of in de toekomst daarin de kern van de samenwerking tussen overheden zou moeten liggen. Ik denk van niet.
Scherpe scheidslijnen
Op de landkaart van Nederland verschijnen steeds scherpere scheidslijnen tussen winnaars en verliezers. Waar het ene gebied zich verheugt in een creatieve concentratie van kenniswerkers, kampt het andere gebied met leegloop en teloorgang van voorzieningen. Ondertussen groeit één op de dertien kinderen in Nederland in armoede op: in Oost-Groningen, maar ook in Nieuw-West, luttele kilometers van de Amsterdamse Zuidas vandaan. Deze steeds diepere sociaalgeografische groeven in het Nederlandse landschap verdienen de volle aandacht in het cultuurbeleid.
In maart publiceerde de Raad voor Cultuur het advies De culturele basis op orde, een pleidooi om overal in ons land voorzieningen voor amateurkunst, cultuureducatie, bibliotheken, lokale omroepen en erfgoed op orde te houden.
Juist hier is samenwerking tussen overheden gewenst. Toegang tot basale culturele voorzieningen is essentieel voor het sociale weefsel in ons land: binnen, maar niet minder buiten stedelijke regio’s. Gezamenlijke afspraken tussen overheden over investeringen in de basis zijn dringend gewenst. Het helpt als het Rijk zich structureel medeverantwoordelijk voelt voor behoud van Kulturhusen in de Achterhoek. Voor een bloeiend verenigingsleven in Noordoost-Friesland. Of voor jeugdsport- en cultuurfondsen in alle delen van het land.
Het waarborgen van de culturele basis vraagt meer ambitie dan alle regioprofielen bij elkaar opgeteld. Maar als we willen dat heel Nederland een habitat blijft waar het goed toeven is, kunnen we beter vandaag nog beginnen.
Lees hier het rapport Waar doen we het voor? van DSP-groep
Reageer (je reactie verschijnt na goedkeuring, vanwege spam)